Uit het Archief: Cultureel DNA


 

Honderd jaar geleden was mijn grootvader kruidenier, toevallig net aan de goede kant van de grens met België, zodat hij tijdens de wereldoorlog (de eerste natuurlijk) in vrede en vrijheid kon handelen. Een kruidenier overigens – voor de millennials onder ons - dreef een soort supermarkt annex webshop maar dan één met een toonbank en zonder zelfbediening.

Hij was ook op de centen, die opa van mij. Hij zal best eens een Vlaamse vluchteling iets toegestopt hebben onder diezelfde toonbank, maar voor het overige: een krent. 

Interessant is nu: was hij op de centen en werd hij daarom kruidenier? Of ging hij beter centen tellen omdat hij nou eenmaal kruidenier was? 

Zo was mijn vader bovenmeester. Eerst was hij gewoon schoolmeester, maar om bovenmeester te kunnen worden trok hij van Rotterdam naar Andijk. Omdat het patriarchaat toen nog heerste trok het hele gezin (pa, ma en 6 kinderen) uiteraard met hem mee. 

Nee. Wat mijn vader in zijn kop had, had hij niet ergens anders zullen we maar zeggen. Mijn broers & zussen en ik zijn erfelijk belast met die eigenzinnigheid. Dat wil zeggen: werd mijn pa eigenzinnig door zijn beroep als schoolmeester, of moet je de koppigheid in je genen hebben om voor de klas te willen staan? In hedendaags wetenschapsjargon, is het nou nature of is het nurture? Zijn het onze genen of is het onze culturele rugzak? 

 

Hier moet ik, sorry daarvoor, een zijsprongetje maken naar de Franse bioloog Jean-Baptiste Lamarck. Hij leefde in de eerste helft van de 19e eeuw, en was een verre voorganger van Darwin. Hij meende op grond van zijn onderzoekingen vast te stellen dat wat wij levende wezens aanleren, opgeslagen wordt in ons DNA (niet dat hij al wist wat dat was, maar u snapt het idee). In de twee eeuwen na deze pionier werd nooit ook maar een snipper bewijs voor deze stelling gevonden. Ik vind het jammer dat hij ongelijk kreeg met zijn “overerven van verworven competenties”.  Dat was een mooi bruggetje tussen nature en nurture geweest. Dilemma opgelost. Nee dus. 

Schoolmeester zijn of kruidenier is dus niet erfelijk. Op de centen zijn hoogstwaarschijnlijk ook niet. Eigenzinnigheid wel.  Zo maken mijn broers en zussen, als het even kan, geen ruzie; omdat onze ooms en tantes dat te veel deden. Dat zou ik nou weer typisch socialisatie noemen, kortweg, opvoeding. 

En dat is dan weer een mooi bruggetje naar mijn laatste punt, onze positie in het gezin.  Dit gaat niet over erfelijkheid maar over familiebanden. Als je, zoals ik, de jongste bent, dan blijf je het kleine broertje. Ook als je – in mijn geval – al bijna 70 wordt, dan is dat nog zo.  

Zo houd ik ontzag voor mijn oudste broer, die inmiddels 86 is. En slikt mijn oudste zus nog steeds vrijwel alles voor zoete koek wat deze zelfde oudste broer te berde brengt; en zo goed als niks van wat ik haar aanraad. Want, ja, jij komt net kijken immers. Dat je niks te melden hebt als je de jongste bent, is typisch zo'n, min of meer maatschappelijk gevormde, aanname. Ik aarzel niet om dat een vorm te noemen van cultureel DNA. 

Column, uitgesproken in Hoorn, in oktober 2019. Deze verscheen eerder -zonder illustraties- op de website van De Engel van Hoorn. De onderste foto's komen uit het familie-archief van de auteur, de bovenste niet; de aldaar afgebeelde personen zijn ook geen familie.


 

 



Reacties